basis_geografie_bol.com

Vragen

Hieronder staan, per hoofdstuk, een of meer vragen. Sommige blijven dicht bij het het boek, andere staan er wat verder van af. De vragen (klik hier voor een Wordbestand) hebben niet de pretentie dat ze samen de inhoud van het boek ‘dekken’.

Hoofdstuk 1 Sociale geografie als universitaire discipline
Vraag 1

In dit hoofdstuk worden tal van scholen/benaderingen besproken, op een samenvattende en soms wat abstracte manier. Werk deze besprekingen uit in concrete scriptievoorstellen. Stel, je studeert bij Ratzel (of bij een andere deterministisch denkende geograaf) en je moet bij hem een scriptie schrijven over een empirisch onderzoek waarvoor je zelf de gegevens zal gaan verzamelen. Welk (goed afgegrensd) onderwerp zou je dan kiezen, en welke werkwijze? Die vraag kan je ook beantwoorden voor: – de possibilistische geografie van Vidal de la Blache; – de culturele geografie van Sauer; – de ruimtelijke analyse; – de gedragsgeografie (of behaviorale geografie); – de humanistische geografie; – de maatschappijkritische geografie; – de new cultural geography. De docent van de betrokken richting moet je onderwerp en werkwijze goedkeuren, dus kies een onderwerp en werkwijze die karakteristiek is voor de desbetreffende school of benadering.

Hoofdstuk 2 Wetenschap, geografie en samenleving
Vraag 2

Er worden in paragraaf 2.4, over perspectivistisch denken in de sociale geografie, zes categorieën onderscheiden: koloniaal, antisemitisch, nationalistisch, masculinistisch, elitair (het klasseperspectief) en regionalistisch/localistisch.

Vraag 2a

Bovenstaande indeling is niet uitputtend of sluitend. Kun je nog meer categorieën te bedenken, met bijbehorende voorbeelden? Zend ze gerust aan mij (of een andere docent): b.c.depater@uu.nl. Dan gebruik ik ze (misschien) in het begeleidende hoorcollege, uiteraard met bronvermelding!

Vraag 2b

Vind je de zes categorieën alle even overtuigend, en alle voorbeelden even evident?

Vraag 3

Stel je werkt bij een commercieel onderzoeks- en adviesbureau als toegepast geografisch onderzoeker. Jij en je collega’s doen onderzoek voor gemeenten, provincies, waterschappen, ministeries, bedrijven, de EU, enzovoorts. Als gevolg van een incident dat nog net geen schandaaltje is geworden (een onderzoeker heeft in de samenvatting van het onderzoek andere accenten gelegd dan in het onderzoeksrapport, naar men zegt onder druk van de opdrachtgever), besluit de overkoepelende vereniging van deze bureaus een beroepscode te ontwikkelen. Stel een top-vijf samen van punten voor een beroepscode, waar je zelf achter staat. Geef per punt een toelichting van maximaal vijftig woorden.

Hoofdstuk 3 Vijf soorten wetenschap
Vraag 4

In paragraaf 3.1 worden vier van de zes ‘stijlen van wetenschappelijk denken’ besproken die Chunglin Kwa onderscheidt in zijn boek De ontdekking van het weten. (De twee niet in De ontdekking van de geografie behandelde stijlen zijn: de hypothetisch-analogische stijl – denken in termen van metaforen, analogieën en vergelijkingen, bijvoorbeeld door de kosmos te beschouwen als een mechanisch uurwerk – en de historisch-evolutionaire stijl – het denken in termen van historische veranderingsprocessen, zoals de evolutietheorie van Darwin en het historisch materialisme van Marx). Deze stijlen, schrijft Kwa op p. II, ‘hebben elk hun eigen criterium voor wat goede wetenschap is, wat de manier is om “waarheid” te produceren. Ze zijn hun eigen rechtvaardiging. De vaststelling dat er zes stijlen zijn is de vrucht van taxonomie, een inventarisatie van de verschillende vormen waarin de wetenschappen in de geschiedenis zijn bedreven’. Ze ‘zijn in verschillende culturhistorische periodes [en plaatsen, voegt de geograaf daaraan toe] ontstaan en hebben de sporen van hun ontstaansgeschiedenis meegenomen tot in de huidige tijd. Stijlen zijn dus geen “paradigma’s”, die elkaar in de geschiedenis van de wetenschap opvolgen. Eenmaal ontstaan zijn ze gebleven en als aparte stijl herkenbaar gebleven. Maar onveranderlijk zijn ze niet. Alle hebben hun eigen ontwikkeling gekend. Ze hebben met elkaar verschillende allianties gesloten, zoals de deductieve met de experimentele, de experimentele met de statistische, de statistische met de evolutionaire, et cetera’. Welke stijlen zijn in de sociale geografie populair of populair geweest? Kan je allianties van stijlen in de sociale geografie noemen?

Vraag 5a

Kranten berichten met een zekere regelmaat over de uitkomsten van toegepast onderzoek of van ‘maatschappelijk gestuurd’ onderzoek. Verzamel tijdens de cursus voorbeelden daarvan uit de kranten. Kun je, als je eenmaal enkele voorbeelden hebt verzameld, een helder onderscheid maken tussen beide soorten? Op basis van welke criteria maak je dan het onderscheid?

Vraag 5b

In het tijdschrift Nature (21 november 2013) geven W.J. Sutherland, D. Spiegelhalter en M.A. Burgman ‘twenty tips for interpreting scientific claims’ (zo heet ook hun artikel, p. 335-337). Zij constateren dat veel bestuurders/politici niet zelf verslagen van toegepast onderzoek lezen, maar dat overlaten aan hun adviseurs (ambtenaren of externe experts). Om ze toch wat houvast te geven in de beoordeling van de waarde van onderzoeksresultaten komen ze met twintig tips zoals ‘correlation does not imply causation’ en ‘extrapolating beyond the data is risky’. Zoek dat artikel op (is op internet te vinden), lees de twintig tips en beoordeel welke tips ook relevant zijn voor de beoordeling van sociaal-geografisch en planologisch toegepast onderzoek (de auteurs zelf komen niet uit de hoek van de sociale wetenschappen).

Vraag 6

Van zowel kritische en als ideologische wetenschap wordt vaak gezegd, dat ze ‘eigenlijk’ geen wetenschap zijn.

Vraag 6a

Wat zijn de conventionele criteria om iets wetenschappelijk te mogen noemen?

Vraag 6b

Bezie in hoeverre kritische en ideologische wetenschap aan die criteria voldoen.

Vraag 7

Geschiedenis is een voorbeeld van een vakgebied waarin de grens tussen ‘publiekswetenschap’ en academische wetenschap niet scherp valt te trekken. Menige historicus publiceert ook opstellen en boeken voor een breder geletterd publiek. Bekijk eens een dergelijk boek (bijvoorbeeld een biografie van een historisch persoon) en bedenk vervolgens hoe een geografisch publieksboek eruit zou kunnen zien, qua opzet, inhoud en stijl van schrijven.

Hoofdstuk 4 Onderzoekers onder elkaar
Vraag 8

Schematisch voorgesteld, gaat de geschiedenis van de natuurwetenschappen volgens Thomas Kuhn als volgt: paradigma A – normale wetenschap – anomalie(en) – crisis – revolutie – paradigma B

Vraag 8a

Zou dit schema ook passen op de geschiedenis van de sociale geografie? Zijn er dus paradigma’s waarbinnen normaal onderzoek plaatsvindt en sporadisch wetenschappelijke revoluties? Zo ja, geef daarvan voorbeelden. Zo nee, hoe verloopt de geschiedenis van de sociale geografie dan, schematisch weergegeven?

Vraag 8b

In vraag a wordt uitgegaan van een paradigma in brede zin, dus als een ‘matrix van een discipline’ (of ‘disciplinaire matrix’). Kan je ook voorbeelden geven van een paradigma in smalle/enge zin, dus als exemplarisch voorbeeld (het onderscheid wordt gemaakt op pagina 116)?

Vraag 9

Wouter van Rossum (boek, p. 124) spreekt van ‘innovatiecliques’: kleine groepjes van wetenschappers die samen, elkaar steunend, nieuwe ideeën ontwikkelen. Kan je in de sociale geografie of planologie (bijvoorbeeld aan je eigen universiteit of hogeschool) voorbeelden van deze ‘innovatiecliques’ geven?

Vraag 10

Volgens David Sibley wordt tegendraads (‘heterodox’) onderzoek buitengesloten. Dat zal in het verleden zeker zijn gebeurd (weet je een eigen voorbeeld?). Maar zouden de mechanismen van uitsluiting ook in de eenentwintigste eeuw nog werkzaam zijn (bedenk dat Sibley twintig jaar geleden zijn boek schreef)? Kan je daarvoor voorbeelden geven?

Vraag 11

Geef puntsgewijs aan wat de verschillen zijn tussen de wetenschapssociologie van Merton en Latour.

Vraag 12

Vanaf november 2013 trad de beweging Science in Transition naar buiten; ze bekritiseert de gangbare wetenschapsbeoefening. In de media was er volop aandacht voor.

Vraag 12a

Zoek op internet het pamflet (‘position paper’) van de beweging op, en inventariseer wat de punten van kritiek zijn (en de alternatieven).

Vraag 12b

Bedenk vervolgens of deze punten van kritiek ook opgaan voor de sociale geografie (een vakgebied dat verder ongenoemd blijft in artikelen rondom de Science in Transition-beweging).

Hoofdstuk 5 Wetenschap en werkelijkheid
Vraag 13

Op pagina 156 wordt de stelling geciteerd van de BBC-serie en boekje Ways of Seeing: ‘The way we see things is affected by what we know or what we believe.’

Vraag 13a

Geef daar, liefst uit eigen ervaring, voorbeelden van.

Vraag 13b

Thomas Kuhn zou in elk geval deze stelling hebben onderschreven. Al tien jaar eerder had hij in zijn fameuze boek The Structure of Scientific Revolutions geschreven: ‘Led by a new paradigm, scientists adopt new instruments and look in new places. Even more important, during revolutions scientists see new and different things when looking with familiar instuments in places they have looked before.’ Een paradigmaverandering, of een wetenschappelijke revolutie, houdt een ‘change of world view’ in. Hoe zagen traditionele geografen (van vóór de ruimtelijke analyse) de wereld, hoe de ruimtelijk analytici, de humanistische en de marxistische geografen?

Vraag 14

Brian Berry en Trevor Barnes hebben, dat zal duidelijk zijn, totaal verschillende visies op de sociale geografie als wetenschap. Geef puntsgewijs aan wat de verschillen zijn, en bezie of hier misschien óók sprake is van een generatieconflict?

Vraag 15

Alan Sokal beschouwt de postmoderne stellingen als kletskoek. Vind je dat de natuurwetenschappers door de aard van de werkelijkheid die ze bestuderen inderdaad argumenten hebben om constructivistische visies als onzin af te doen?

Vraag 16

Al in 1933 benadrukte geograaf Erich Zimmermann in zijn boek World Resources and Industries dat het afhankelijk van het kennisniveau van de menselijke groep is of een bepaalde fysische materie (bijvoorbeeld aardolie of bauxieterts) wordt beschouwd als een natuurlijke hulpbron. ‘Resources are not, they become’ is zijn beroemde credo. Later hebben tal van andere geografen dit standpunt herhaald. Bijvoorbeeld Judith Rees zei in 1991 (in haar bijdrage aan de bundel Global Change and Challenge; Geography for the 1990s, edited by R. Bennett & R. Estall, Routledge): ‘resources are defined by man, not by nature’. Passen deze uitspraken in de huidige stelling dat natuur een sociale constructie is (paragraaf 5.3)?

Hoofdstuk 6 Sociale geografie en andere wetenschappen
Vraag 17

Een inter- of multidisciplinair tijdschrift is Urban Studies. Raadpleeg eens een recente jaargang, en bezie of de artikelen inderdaad verslag doen van inter- of multidisciplinair onderzoek. Of zijn de artikelen toch vooral monodisciplinair, en wordt het tijdschrift multidiciplinair omdat er artikelen in staan van vertegenwoordigers van verschillende monodisciplines?

Vraag 17b

Het tijdschrift Urban Geography maakt in zijn titel al direct duidelijk: dit is een monodisciplinair tijdschrift. Ga na of de artikelen in dit tijdschrift inderdaad anders zijn dan die in Urban Studies.

Hoofdstuk 7 Geografie en theorie
Vraag 18

Wat is het verschil tussen een theoretische wet en een empirische wet? En wat is het verschil tussen generalisatie en een wet?

Vraag 19

De actor-netwerk theorie en de non-representional theory zijn momenteel populair bij Britse geografen. Ron Martin (zie pagina 214) is er niet erg gelukkig mee. Wat is jouw oordeel? En heb je op grond van wat je weet van de sociale geografie in Nederland de indruk dat Nederlandse sociaal-geografen het eens zullen zijn met Martin? Of zouden zij net als veel van hun Britse collega’s onder de bekoring zijn geraakt van deze theorieën? (Het is in feite een vraag naar de geography of geography – zie hoofdstuk 2: hoe gemakkelijk ‘reizen’ geografische theorieën? Worden ze elders geaccepteerd, afgewezen of gemodificeerd?)

Hoofdstuk 8 Geografie en methodologie
Vraag 20a

Op pagina 221 wordt een onderscheid gemaakt tussen in order to-verklaringen en because of-verklaringen. Maak in eigen woorden duidelijk wat het verschil inhoudt.

Vraag 20b

Leg uit waarom in order to-verklaringen vooral voorkomen in grounded theories (hoofdstuk 7).

Vraag 20c

Beide verklaringen hebben ook verschillende mensbeelden (zie over die beelden het kader op p. 37-38). Leg dat uit.

Vraag 20d

In causale verklaringen is weinig ruimte voor ethische of morele reflectie op handelen door mensen. Zo zijn managementtheorieën die uitgaan van causale verklaringsvormen ‘amoreel’ genoemd (door Sumantra Ghoshal, in zijn artikel Bad management theories are destroying good management practices, in Academy of Management Learning & Education 2005, 4, no. 1, 75-91). Doordat deze theorieën centraal staan op business schools krijgen studenten geen gevoel van morele verantwoordelijkheid voor hun handelen als toekomstige managers bijgebracht. Aldus Ghoshal. Ghoshals artikel kreeg ik via een student, Sander van Lent. Hij vond dat het artikel ook relevant was voor sociaal-geografen en planologen die in de praktijk vaak eveneens met managementproblemen te maken krijgen. Vraag: vind je dat dit verwijt ook geldt voor je opleiding sociale geografie en planologie? Krijgen studenten in deze opleiding ‘geen gevoel van morele verantwoordelijkheid voor hun handelen’ bijgebracht? Licht je antwoord toe.

Vraag 21
We keren terug naar de eerste vraag, hoofdstuk 1. Daarin staat een rijtje scholen/benaderingen genoemd. Kun je aangeven wat hun epistemologische en ontologische achtergronden/fundamenten zijn?

Ten slotte: houdt bij het lezen van verslagen van onderzoek steeds de waarschuwende woorden van Keith Hoggart, Loretta Lees en Anna Davies in gedachte. Zij schrijven in hun voorwoord van hun leerboek Researching Human Geography (Arnold, 2002): ‘No application of research methods takes place without it being grounded in an underlying (albeit often implicit) philos¬ophical base. What conclusions can be derived from a research project thereby depend not simply on what data are collected and analysed but also on our understanding of what knowledge is (epistemology) and what is “reality” (ontology).’